De geschiedenis van de familie Gillion is verweven met de architecturale geschiedenis van Brussel. In 1918 richtte René Gillion een onderneming op gespecialiseerd in constructies van gewapendbeton. Tot de eerste verwezenlijkingen behoorden het indrukwekkende NIR-gebouw aan het Flageyplein, het gemeentehuis van Vorst en de Résidence Palace tussen de Wetstraat en de Belliardstraat. In de jaren dertig, bij het overlijden van zijn vader, nam Fernand Gillion de leiding van het familiebedrijf op zich. Bij zijn terugkeer uit Afrika in 1959, net voor de onafhankelijkheid van Congo, wilde hij een grootse constructie neerzetten. Hij aarzelde lang tussen een toren en een winkelgalerij.
Om de Guldenvliesgalerij te kunnen bouwen kocht hij perceel per perceel, huis per huis. De Guldenvliesgalerij, ook gekend als Toison d’Or, vormt tot op vandaag de ruggengraat van het vermogen van de familie. Tot kort voor zijn overlijden in 2005, op 96-jarige leeftijd, hield Fernand Gillion de touwtjes zelf in handen. De familie leefde op de eerste plaats van het vastgoedpatrimonium en minder van de aannemerij. Op die manier kwam het familiale bouwbedrijf in tegenstelling tot veel andere Brusselse bouwbedrijven als onafhankelijke onderneming uit de moeilijke jaren tachtig. Het bouwbedrijf Ets. Gen. F. Gillion & Fils is tot op vandaag in handen van de familie.
Fernand Gillion kreeg drie zonen. Jean-René, Roland en Michel zijn vandaag zeventigers. De bouw- en vastgoedactiviteiten zijn in handen van Philippe Gillion (zoon van Jean-René), prins Amaury de Mérode (schoonzoon van Roland) en Rodrigue (zoon van Michel). In 2006 kwam de familie publiek in het nieuws toen bekend werd dat ze de successierechten op het fortuin van Fernand Gillion integraal zou betalen via de schenking van de art-nouveaucollectie ‘Gillion-Crowet’ aan het Brussels Gewest. Dat aanvaardde een inbetalingsgeving ter waarde van 21,7 miljoen euro.
In 2004 verkocht de familie 50 procent van de Toison d’Or aan de Nederlandse bankengroep ING. In mei 2010 werd de galerij heropend na een drie jaar durende renovatie van 20 miljoen euro. Het oorspronkelijk concept uit de jaren zestig, met een tachtigtal winkeltjes van 30 tot 40 vierkante meter in een labyrint van gangen, was hopeloos verouderd. De renovatie bleek een succes. De galerij ligt op een topligging in de bovenstad, vlakbij het Louizaplein en de Elsensesteenweg. De 15.000 vierkante meter verkoopoppervlakte werd behouden, maar het aantal winkels werd gehalveerd. De grote trekker is de tweede Fnac-vestiging in Brussel. Eén jaar later, in 2011, werd het volledige complex te koop aangeboden voor een bedrag tussen 60 en 70 miljoen euro. En in 2012 nam het Brits investeringsfonds Puprim het gebouw voor 62 miljoen euro over.