ANALYSE – De mythes van Albert Frère

De tegenstellingen over de Waalse miljardair Albert Frère zullen de man blijven achtervolgen tot na zijn dood. Twee mythes komen daarbij boven drijven: Albert Frère werd rijk op de rug van de belastingbetaler via de verkoop van de Waalse staalindustrie enerzijds en hij vervolgde zijn pad op weg naar het fortuin door de uitverkoop van Belgische sleutelbedrijven aan Frankrijk anderzijds. Beide stellingen vereisen echter nuanceringen. Albert Frère was in de eerste plaats een koele investeerder die zocht naar rendement. Hij deed dat als kind van zijn tijd in een soms sterk gepolitiseerde Belgische en Franse omgeving.



Eén ding over Albert Frère is wel zeker: hij gaf zo goed als geen interviews weg. Wanneer de journalist Jean Vanempten een biografie uitwerkte over de Waalse miljardair, kreeg die wel toegang tot de man. Frère wou twee dingen rechtzetten: hij was geen parasiet van de staalindustrie en hij was geen uitverkoper van Belgische bedrijven.

Albert Frère: . “Dat ik van staal rijk ben geworden, is een mythe. Ik heb dat nooit willen rechtzetten, maar ik was destijds al lang actief in de financiële wereld. Ik had toen al veel verdiend met beurshandel.”

Historisch legde Frère de basis van zijn familiaal vermogen begin van de jaren ’80. De Franse president François Mitterand ging de Franse bank Paribas nationaliseren. Maar Albert Frère slaagde er in de Belgisch-Zwitserse belangen van Paribas te vrijwaren. “Dat ik van staal rijk ben geworden, is een mythe. Ik heb dat nooit willen rechtzetten, maar ik was destijds al lang actief in de financiële wereld. Ik had toen al veel verdiend met beurshandel.” vertelde Frère aan Vanempten.

Albert Frère maakte mee fortuin door het op poten zetten van de internationale staalhandel, iets wat in die tijd zo goed als onbestaande was. Dat hij de winsten van zijn staalhandel kon opstrijken terwijl de staalproductie met verlies gebeurde en door de belastingbetaler gefinancierd moest worden, was het gevolg van een politieke beslissing. De Waalse politici, onder leiding van de socialist André Cools, wilden in de jaren zeventig niet dat de staalindustrie ten onder zou gaan; dat zou tot chaos leiden. Frère stapte uit de sector om financier te worden en via zijn holdings, in de eerste plaats GBL, participaties te nemen in bedrijven en die dan weer door te verkopen. (Lees verder onder de foto)

Frère had geen affiniteiten met de toenmalige staalbazen. Journalist Frans Crols noemde die staalbazen ooit “halve gangsters”. Hij had het dan onder meer over Jules Charlier, manager van Cockerill-Sambre. In 1981, bij een bezoek aan toenmalig premier Mark Eyskens, haalde Charlier doodleuk een revolver boven. Charlier: “Ik ben bedreigd, daarom heb ik altijd een wapen bij mij.”

Ook de standaarduitdrukking dat de Waalse financier de Belgische kroonjuwelen aan het buitenland heeft verkocht onderwerpt Vanempten aan een kritische analyse. Vanempten: “De vraag die meestal ontweken wordt, is hoe fel die kroonjuwelen nog schitterden. En dat is een heel ander verhaal.” Toen Frère via GBL de macht greep bij het Belgische petroleumbedrijf Petrofina, was het grootste Belgische bedrijf er slecht aan toe. Het ontbrak aan oliereserves en het rendement was ondermaats. Petrofina woog op GBL. En dus was de verkoop aan het Franse Total een goede zaak. Frère ergert er zich ook aan dat men hem verwijt Belgische bedrijven meestal aan Franse groepen te hebben verkocht. Bij de verkopen speelde hij gewoon in op de toenmalige trend naar consolidatie in verschillende sectoren. (Lees verder onder de foto)

Albert Frère tijdens één van zijn schaarse interviews, hier met de Waalse omroep RTBf.

Frans Crols, lange tijd hoofdredacteur van het economisch magazine Trends en nu journalist bij het Vlaams nationalistische Pallieterke, is het daar niet mee eens. Dat van die slechte resultaten van Belgische bedrijven klopt, maar het was een doelbewuste strategie om die Belgische bedrijven aan Frankrijk te verkopen en niet aan overnemers uit Groot-Brittannië of de VS, zo zegt Crols. Frère regelde veel via zijn Brusselse francofiele en Parijse contacten. Volgens Crols wist Frère zeer goed dat er een Franse strategie bestond om delen van de Belgische economie onder controle te krijgen. Een strategie die vanuit het Élysée werd gestuurd en die paste in het kader van een tegenbeweging tegen het eengemaakte Duitsland. Frankrijk wou zijn invloed aan de noordgrens versterken en kon daarbij op Albert Frère rekenen. En ook op Belgische politici die opkeken naar ‘La Grande Nation’, Frankrijk. Vooral bij de Franstalige liberalen vindt men er veel terug. Didier Reynders is het beste voorbeeld.

Uit het boek van Vanempten blijkt alvast dat Frère tal van deals kon afsluiten dankzij zijn gigantische netwerk in de Belgische en Franse bedrijfswereld, maar ook in de politiek. In een discreet appartement vlak bij de Brusselse Louizalaan werd dat netwerk tijdens met wijn overgoten lunches gestaag uitgebouwd. Ook in Parijs werkte Frère vanuit een privé-appartement aan zijn akkoorden.