Een lezer vraagt of Robespierre overleden is. Wanneer dat zo zou zijn, zou het van het lachen zijn. Geef nu toe. Een liegende minister van Buitenlandse Zaken. Twee vice premiers die elkaar in de haren vliegen. Letterlijk dan. Een liberale partijvoorzitter die in een handgemeen verwikkeld raakt in een liberale kuststad. En een partijvoorzitter met ‘zever in pakskes’. Alhoewel. Dat laatste is minder om mee te lachen. Wanneer het zo is.
Keren we even terug naar 2009. Caroline Gennez was voorzitter van de socialistische partij en zat in de laatste rechte lijn van de regeringsonderhandelingen. Samen met Frank Vandenbroucke. Die iedereen het leven zuur maakte door steeds weer op het laatste moment moeilijke vragen te stellen. Op die laatste onderhandelingsdag zouden knopen worden doorgehakt. Maar dan liefst zonder Frank, zo zegden de andere politici rond de tafel aan Gennez. Die had al lang onder druk van haar partijtop beslist dat kameraad Frank geen minister meer zou worden. Dus zei ze tegen kameraad Frank dat de laatste dag van de regeringsonderhandelingen zou doorgaan in de Lambermontlaan, in de ambtswoning van de premier. In werkelijkheid zouden die onderhandelingen plaats vinden in de Wetstraat 16, op het kabinet van de premier. Of omgekeerd. Dat ben ik even kwijt. In het licht van de geschiedenis spelen de feiten echter minder een rol dan de intenties. Dus trekt Frank die morgen braaf met zijn handtas vol papieren, eisen en beloftes naar de Lambermontlaan. Om er een uurtje doelloos te wachten. Ondertussen zijn ook al twee cameraploegen als bij toeval aan het wachten voor de deur. De afloop, letterlijk, laat zich raden. ‘Laat het verleden maar rusten.’ zo zei Gennez daarover wanneer ze door Conner Rousseau gevraagd werd als minister om Meyrem Kitir op te volgen.
Rusten is wat wijlen socialistisch boegbeeld Steve Stevaert ongetwijfeld niet doet. De man keert zich in zijn graf. Frank Vandenbroucke, VdB dus. De gesel in het oog van Stevaert. Die ooit zei: het socialisme zal gezellig zijn of het zal niet zijn. Dus niet, dacht Vandenbroucke die daarmee zijn eigen stijl belichaamde. Stevaert moest niets hebben van intellectuelen. Dus al zeker niet van VdB. “Met argumenten kan ik het in een discussie nooit halen van Frank, en toch heb ik gelijk!” zo zei hij ooit na afloop van een partijbureau. Of nog: “VdB is ongetwijfeld de meest populaire socialist bij al diegenen die er in hun hele leven nooit aan zouden denken op de socialisten te stemmen.” Het gevoel van afkeer ging in twee richtingen. VdB moest Stevaert ook niet hebben. De flamboyante socialist, die ten onder ging aan zijn libido, trok om de zoveel jaar naar het communistische Cuba samen met een aantal intimi waaronder een arts die boeken schreef over het mannelijk lid en nog veel meer deed dan dat. Naar Cuba dus om er in Havanna een versleten bus van De Lijn te overhandigen. Dat paste in het imago van oldtimers op Cuba. Die overdracht werd daarna feestelijk gevierd met Havanna rum in huizen waar de gezelligheid en dus het socialisme welig tierde. Het was op de eerste dag van zo’n uitstap, net aangekomen in Havanna, dat Stevaert vernam dat VdB een open brief had gepubliceerd waarin hij de toekomst van de sociale zekerheid à la Stevaert in vraag stelde en suggereerde dat de toen nog paarse regering beter zou uitgebreid worden met de christen-democraten van het ACV. Waarmee VdB meteen de loge steunpilaren weg sloeg onder die paarse politieke club. En waarop Stevaert spoorslags terugkeerde naar Brussel om de crisis te bezweren. Met een dubbele jetlag er bovenop.
VdB en TV-van Quickenborne hebben elkaar nu dermate getreiterd dat ze op elkaars gezicht hebben geslagen. Of bijna dan toch. Van Q kan niet worden gezegd dat hij een intellectueel is. Vandaar misschien.