100 miljoen dollar. Dat is de schadeclaim die de Russische oligarch Sergey Bogdanchikov eist van de Zwitsers-Luxemburgse Edmond de Rothschild bank. In 2001 en 2007 belegde de nu 63-jarige Bogdanchikov bijna 160 miljoen dollar bij de bank. In 2016 stelde hij vast dat daarvan 60 miljoen dollar was verdwenen via volgens hem frauduleuze transacties. Hij legde klacht neer in Luxemburg en Zwitserland maar die dossiers bleven vertrouwelijk behandeld. Anders is het met een klacht die de vroegere bondgenoot van Vladimir Poetin recent indiende bij het Hooggerechtshof van de staat New York in Manhattan, waar klachten openbaar zijn. Die klacht hangt een ontluisterend beeld op van een prestigieuze Luxemburgse vermogensbank.
Sergey Bogdanchikov groeide op in een Russisch dorp in de buurt van Kazachstan. Opgeleid als ingenieur verhuisde hij naar het eiland Sakhalin, ten noorden van Japan, waar hij een topmanager werd in de Sovjetolie-industrie. Na de val van het communisme verdiende hij volgens zijn zoon Alexey een fortuin tijdens de privatiseringen van de Boris Jeltsin-periode, zo schrijft de nieuwsbrief Air Time. De zoon Alexey stemde ermee in om namens Sergey geïnterviewd te worden door Air Time omdat het Engels van zijn vader volgens hem niet vloeiend is.
In 1998, iets meer dan een jaar voordat Vladimir Poetin president werd, werd Bogdanchikov aangesteld om Rosneft te leiden, toen een middelgroot oliebedrijf in financiële moeilijkheden. Met Bogdanchikov als CEO en sinds 2004 met Igor Sechin, een nauwe bondgenoot van Poetin, als voorzitter groeide het uit tot een van de grootste oliemaatschappijen ter wereld. Bogdanchikov verliet Rosneft in 2010. Vandaag, zegt zijn zoon, reist hij tussen Moskou, Cannes, Dubai en Wenen, afhankelijk van het seizoen.
In 2001, wanneer Bogdanchikov 56,9 miljoen dollar wilde investeren, wendde hij zich tot de uiterst discrete Luxemburgse tak van Edmond de Rothschild. In 2007 deed Bogdanchikov een tweede storting van dit keer 98,1 miljoen dollar. Hij voelde zich vooral aangetrokken tot de bank door de naam Rothschild, stelt de klacht. Let wel, de Edmond de Rothschild Group verschilt van de in Londen gevestigde investeringsbank Rothschild & Co., die wordt gerund door een andere tak van de gelijknamige familie. (Lees verder onder de foto)
De Edmond de Rothschild Group werd in 1953 in Parijs opgericht door baron Edmond Adolphe de Rothschild, de achterkleinzoon van Mayer Amschel Rothschild, die in de jaren 1760 een bankhuis in Frankfurt oprichtte. Nadat Edmond stierf, in 1997, nam zijn zoon, Baron Benjamin de Rothschild, de leiding over de groep, die vandaag 32 kantoren in 15 landen heeft en ongeveer 190 miljard dollar aan activa beheert. Benjamin staat bekend om het besturen van Formule 1 Ferrari’s, het oprichten van het Gitana boat-racing team en het bezitten van fijne wijngaarden. Zijn vrouw, barones Ariane, was voorzitter van het uitvoerend comité van de groep van 2015 tot 2019.
Volgens de klacht was de relatiebeheerder van Bogdanchikov bij de Luxemburgse bank senior vice president Carlo Thewes. Die liet Bogdanchikov geloven dat hij een goede vriend van de barones was. De bank zette vervolgens een vertrouwelijke rekening voor hem op, genaamd Fortinvest Investments Holding, met bankfunctionarissen als bestuurders.
Eind 2015 kwam de Luxemburgse bank echter in opspraak binnen het door schandalen geteisterde vermogensfonds 1Malaysia Development Berhad, of 1MDB. In de zomer van 2016 namen verschillende topfunctionarissen van de Luxemburgse bank, waaronder de barones zelf, ontslag. Op datzelfde moment begon het verhaal van Bogdanchikov zich te ontvouwen. Een kennis vertelde de Russische miljonair dat Thewes een andere klant valse bankafschriften had verstrekt. Wanneer Bogdanchikov contact zocht met Thewes bleek die onvindbaar. De bank liet weten dat de man niet meer op hun loonlijst stond. (Lees verder onder de foto)
Voor de New Yorkse rechtbank stelt Bogdanchikov dat Thewes jarenlang in het geheim het geld van Bogdanchikov had ondergebracht bij investeringsadviseurs die niet waren geselecteerd vanwege hun financiële kennis, maar vanwege hun bereidheid om smeergeld te betalen. Zo zou voor bepaalde transacties gebruik zijn gemaakt van offshore vehikels waarvan Bogdanchikov nog nooit had gehoord. Deze waren gedomicilieerd in het eiland Niue in de Stille Oceaan – ten noordoosten van Nieuw-Zeeland – en nog wel door het beruchte advocatenkantoor Mossack Fonseca, het kantoor dat centraal stond in het witwasschandaal van de Panama Papers. De directeur van deze entiteiten was Leticia Montoya, een laaggeplaatste Mossack Fonseca-medewerker, die naar verluidt als directeur diende voor bijna 11.000 bedrijven.
Na enig zoekwerk ontdekte de Amerikaanse advocaat van Bogdanchikov dat het geld van de Russische belegger werd beheerd van uit een onopvallend kantoorgebouw in Brighton Beach, Brooklyn. Op dat adres runde Vladimir Oblonsky samen met zijn vrouw Olga het bedrijf Fontanelle Capital. In de klacht wordt gesteld dat Thewes Oblonsky heeft ingeschakeld om op zoek te gaan naar investeringsadviseurs die smeergeld aan de bank willen betalen. Oblonsky zou er een hebben gevonden in OIM Capital, in Manhattan, een fonds dat wordt beheerd door Mikhail Filimonov. Volgens de klacht is Filimonovs partner de ex-vrouw van Oblonsky.
In 2010 regelde Oblonsky een betaling van 15 miljoen dollar van Bogdanchikovs Fortinvest-account naar OIM. 10 miljoen dollar daarvan werd geïnvesteerd in een Indiaas bedrijf dat failliet ging. De klacht stelt dat de firma van Filimonov aan Fortinvest (Bogdanchikov) hoge vergoedingen in rekening bracht en vervolgens smeergeld betaalde aan Fontanelle (Oblonsky), die ze op zijn beurt naar de bank (Thewes) stuurde.
Geen van de betrokkenen gaf enige commentaar aan Air Mail, buiten de zoon van Bogdanchikov. “Wanneer mijn vader de buitengewone fraude ontdekte in 2016”, zegt Alexey Bogdanchikov, “ontrafelde Rothschild zich snel voor onze ogen van een legendarische bank tot een rovershol.” Sindsdien, voegt hij eraan toe, heeft het “niets gedaan om zijn onrechtvaardige acties aan te pakken”.